• pa·role
enkelvoud meervoud
parole paroles

parole

  1. erewoord
  2. borgtocht
  • pa·role
  • Ontwikkeld uit de Volkslatijnse vorm van parabola, aangetroffen sinds de 11e eeuw. [1]
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  parole     la parole     paroles     les paroles  

parole v

  1. spraak, het vermogen om te spreken
  2. woord
  3. woorden, uiting
  4. (pregnant) erewoord, belofte
  1.   Weblink bron parole in: Dictionnaire de l’Académie française, 9e édition op dictionnaire-academie.fr