Naar inhoud springen

Zuiderzee

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Wutsje (overleg | bijdragen) op 29 sep 2014 om 19:41. (+/+)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Zie Zuiderzeedepartement voor het naar de Zuiderzee genoemde Franse departement
Kaart van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, gemaakt door Johannes Janssonius (1658). Hierop is de Zuiderzee (Zuyder Zee) goed te zien.

De Zuiderzee was een grote binnenzee in het noordelijk deel van Nederland die ongeveer vanaf het begin van de late middeleeuwen tot de jaren 30 van de 20e eeuw heeft bestaan. De oorspronkelijke oppervlakte was circa 5.900 km².

De Zuiderzee ontstond als gevolg van een serie overstromingen, waarbij steeds meer land verdween dat het oorspronkelijke binnenmeer – het Aelmere – van de Noordzee en de latere Waddenzee gescheiden had gehouden. Uiteindelijk ontstond een rechtstreekse verbinding en werd het binnenmeer een binnenzee.

Met de voltooiing van de Afsluitdijk in 1932 werd de Zuiderzee gesplitst. Het binnendijkse deel heet sindsdien IJsselmeer (waarvan het Markermeer weer is afgesplitst), terwijl het buitendijkse deel onderdeel is geworden van de Waddenzee.

Ontstaan

Het Flevomeer rond 500 v.Chr.
1ste en 10de eeuw
Het meer Aelmere rond 800 n.Chr., nu een echt binnenmeer, waaruit na nog een paar grote overstromingen enkele eeuwen later de Zuiderzee ontstond

Voorgeschiedenis

Ongeveer op de plaats van de Zuiderzee waren er vroeger zoetwatermeren, onder de Romeinen bekend als Flevomeer en later als het Aelmere.

Vroege menselijke bewoning

Archeologische vondsten wijzen erop dat er reeds in de prehistorie sprake moet zijn geweest van menselijke bewoning in delen van het gebied dat overeenkomt met de latere Zuiderzee en de huidige IJsselmeerpolders. Nabij Schokland en in Oost-Flevoland zijn diverse sporen gevonden die wijzen op prehistorische menselijke aanwezigheid, al is niet altijd duidelijk of het hier om permanente bewoning ging. Aan de oostzijde van Schokland zijn wel sporen aangetroffen van grondbewerking met een eenvoudige ploeg, wat dus duidt op een langer verblijf. Op dezelfde plek zijn scherven van aardewerk uit de klokbekercultuur gevonden.[1] Er zijn ook schelpen aangetroffen, wat erop wijst dat reeds in de bronstijd de kustlijn geregeld doorbrak en er water uit zee het latere Zuiderzeegebied binnenstroomde.[2] Algemeen wordt aangenomen dat het gebied na de 3e eeuw al zo venig en moerassig was geworden dat het vrijwel onbewoonbaar was.[3] Er zijn echter nog sporen gevonden van minstens zestien woonconcentraties, acht in de huidige Wieringermeerpolder (een hiervan is Gawijzend) en acht in het gebied dat nu de Noordoostpolder is. Vermoedelijk gaat het hier om middeleeuwse dorpen daterend uit de 9e tot en met de 13e eeuw.[4][5]

Geboorte van de Zuiderzee

Gedurende de vroege middeleeuwen begonnen er grote veranderingen op te treden. Eerst ontstond in de 8e eeuw het Marsdiep. Onder invloed van het middeleeuws klimaatoptimum (de warme periode van ca. 800-1200) steeg de zeespiegel en de Noordzee kon via het Marsdiep steeds verder in het Aelmere doordringen. In 838 was er een eerste grote overstroming, waarbij volgens twee bronnen een groot aantal plaatsen werd verwoest. Daarna bleef het ruim twee eeuwen betrekkelijk rustig.

Tegen 1100 had het Aelmere zich al flink uitgebreid, vooral naar het zuiden en westen toe. In combinatie met de aanhoudende stormvloeden had dit gevolg dat er steeds meer land afbrokkelde.[6] De definitieve klap kwam met een serie stormen in de loop van de 12e en vooral 13de eeuw, waarbij grote delen van het veenland werden weggeslagen en de provincies Noord-Holland en Friesland van elkaar werden gescheiden. Het begon met de Julianavloed in 1164 en de Allerheiligenvloed van 1170 (waarbij het Creiler Woud werd verzwolgen). Na de overstromingsrampen van 1212, 1214 en 1219 (eerste Sint Marcellusvloed) en 1248 brak het zeewater in het Aelmere in, waarbij naar verluidt de duinenrij bij Callantsoog werd weggeslagen. De natuurlijke barrières waren hiermee gebroken. Het binnenmeer veranderde in een binnenzee. Na de stormramp van 1282 (waarbij de verbinding tussen Texel en het vasteland, het huidige Noord-Holland, werd doorbroken) en de desastreuze Sint Luciavloed in 1287 waarbij vele tienduizenden doden vielen, was dit proces voltooid. Het Marsdiep vormde nu een rechtstreekse verbinding tussen de Noordzee en de nieuwe binnenzee.[7] Inmiddels was ook het Amsteldiep ontstaan. Het eiland Griend was door de stormvloed van 1287 helemaal onder water verdwenen, wat voor nog meer watertoevoer vanuit noordelijke richting zorgde.

Dat er zoveel van het oorspronkelijke veenland werd weggeslagen, waardoor steeds meer water het Aelmere bereikte en er zo uiteindelijk een binnenzee kon ontstaan, kwam waarschijnlijk ook deels door menselijke activiteiten; er werd in die tijd steeds meer veen afgegraven en verbrand om zout te winnen en turf te stoken ("darincdelven"). Doordat het afgegraven land (inclusief de maaivelden) daardoor steeds lager kwam te liggen en door de kwel kreeg het water van buitenaf er nog sneller vat op.[8][9]

Naam

De oudst bekende vermelding van de ontstane binnenzee, onder de naam Sudersee, duikt op in een bron uit 1340. Deze aanduiding verwees in het bijzonder naar de zuidelijke ligging op de route die de Ommelandvaarders aflegden.[10] Zij lag zuidelijk ten opzichte van respectievelijk de Oostzee en de noordelijke Noordzee.[11]

Tweedeling

De eigenlijke Zuiderzee viel, nadat deze eenmaal was ontstaan, uiteen in twee delen: het diepere "Friesche Bekken" in het noorden en in het zuiden de minder diepe "Kom", gescheiden door een trechtervormige opening tussen Enkhuizen en Stavoren. Het Friesche Bekken was maximaal 8 tot 9 meter diep. De bodem ervan bestond in het oosten uit zand en in het westen (waar tegenwoordig de Wieringermeer ligt) uit klei. In het Friesche Bekken stond verder een sterke zeestroom afkomstig vanuit de Noordzee, die richting het zuiden steeds meer afzwakte. De Kom was maar 2 tot 4 meter diep en had een vlakke bodem die overwegend uit modder bestond. Er lagen enkele zandbanken voor de kust van het Het Gooi, de Veluwe en Overijssel.

Overige kenmerken

Door de open verbinding met de Noordzee was er in de Zuiderzee getijdewerking, al werd die sterk getemperd doordat het water vanuit de Noordzee eerst tussen de Waddeneilanden door moest stromen; in de Kom was het verschil tussen eb en vloed daardoor nauwelijks twintig centimeter. Het waterniveau werd aanzienlijk meer beïnvloed door op- en afwaaiingen, waardoor soms hele stukken van de Zuiderzee droogvielen.

Er was ook toen een duidelijke scheiding met het aquatische gebied van de Waddenzee, maar het is onduidelijk waar de grens tussen de twee gebieden lag; volgens sommigen[bron?] was dit reeds ter hoogte van Enkhuizen en Stavoren, volgens anderen[bron?] noordelijker. De aquatische milieus van beide wateren verschilden hoe dan ook duidelijk; zo had de Zuiderzee bijvoorbeeld helemaal geen geulen of droogvallende platen. Vanwege de geringe diepte en de geïsoleerde positie waren in de Zuiderzee bovendien de temperatuurverschillen tussen zomer en winter vrij groot; in de zomer kon het water 25°C worden, in de winter was het rond het vriespunt. Doordat er vanuit het noorden zout water werd aangevoerd terwijl onder andere de Vecht, Eem, IJssel en Zwartewater juist zoet water aanvoerden, was de Zuiderzee een overgangsgebied tussen zout en zoet water, al werd ze gaandeweg wel steeds zouter. Bij hoge rivierstanden werd er veel zoet water aangevoerd, bij een sterke westen- of noordwestenwind werd het water zout.[12][13]

Eerste bedijkingen

De plaatselijke bevolking legde primitieve dijken aan om hun woningen en later hun landbouwgrond te beschermen. De Diemerzeedijk dateert reeds uit de 13e eeuw. Rond 1300 werden in West-Friesland de Westfriese Omringdijk en in Waterland de Waterlandse Zeedijk aangelegd. [14] In het noordwesten werden de dijken al van zeegras gemaakt, in het oosten (bijv. Schokland) was het water daarvoor toen nog te zoet. Teruggevonden terpen op Schokland die wel van zeegras zijn moeten dan ook pas van de middeleeuwen dateren. Op sommige plekken (zoals Wieringen) is om de dijken te bouwen behalve zeegras ook keileem gebruikt.[15]

14e-18e eeuw

De Slag op de Zuiderzee, Abraham de Verwer (1573)
Die Zuyder Zee van Wenceslas Hollar (17e eeuw)
Kaart van de Zuiderzee door Nicolaas Witsen (1712)

De bewoners, die de overstromingsrampen hadden overleefd op het omliggende land, maakten er het beste van en werden actief in de handel. Vanaf het ontstaan van de Zuiderzee was de visserij er zeer belangrijk. In de eeuwen daarna speelde de binnenzee een rol bij de handel over zee en enkele belangrijke zeeslagen. Verder vonden er geregeld overstromingen plaats.

Handel

Handelsschepen bevoeren de zee. Havensteden - met name Kampen, Staveren, Elburg en Harderwijk, die deelnamen aan de Oostzeehandel - behoorden afwisselend wel en niet tot de Hanze.[16] Uit bewaard gebleven tolregisters van de Sont blijkt dat in 1497 schepen uit vrijwel alle aan de Zuiderzee gelegen plaatsen deze doorgang passeerden.[17]

Visserij

Aan het eind van de middeleeuwen werd er gevist op steur en zalm die via de Zuiderzee op weg waren naar de rivieren. Deze vissoorten werden echter mettertijd schaarser.[18]

Gaandeweg werd de vraag naar vis groter naarmate de bevolking groeide. Er werd veel gevist op kleinere vissen, zoals pietermannen, fint, baarzen, spiering en brasem.[19] Steeds meer zoetwatervissen trokken vanwege de verzilting vanuit de Kom naar de kust van Friesland en Overijssel. Veel Hollandse vissers, die vaak een kuil gebruikten, gingen vervolgens ook die kant op en er ontstond concurrentie met de andere vissers, wat uitliep op conflicten. Uit het zouter geworden deel van de Zuiderzee verdween weliswaar de zoetwatervis, maar ansjovis en haring kwamen juist meer voor.[20].

Verzilting

In de periode na de late middeleeuwen werd het aanvankelijk nog zoete Zuiderzeewater steeds zouter, zogenaamd brak water. De hoeveelheid zout water werd langzamerhand groter dan die van het zoete water uit de rivieren. Aan het eind van de 15e en tijdens een groot deel van de 16e eeuw (de periode van de Kleine IJstijd) traden er bovendien weer klimatologische veranderingen op, waardoor er vanaf ca. 1480 vooral in het zuidwestelijke deel van de Kom nog meer verzilting optrad. Hierbij speelde ook de verminderde aanvoer van zoet water vanuit de IJssel een rol.

Overstromingen

In de loop van de eeuwen vonden er in Nederland en Vlaanderen diverse grote stormvloeden plaats, met grote overstromingen in onder meer het Zuiderzeegebied tot gevolg. In de periode 1570-80 werd zo het Kinselmeer bij Durgerdam gevormd.[21] Omstreeks 1674 werd bij Muiden de Groote Zeesluis aangelegd. De Allerheiligenvloed van 1675 trof voornamelijk het noordwesten van Nederland.

Zeeslagen

In 1345 zeilde graaf Willem IV van Holland met een enorme vloot vanuit Enkhuizen de Zuiderzee over naar Gaasterland, om aldaar de slag bij Warns tegen de Friezen uit te vechten.[22]

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog fungeerde ook de Zuiderzee als een belangrijk knooppunt. Tijdens de inname van Den Briel in 1572 door de Watergeuzen vluchtten veel vissers vanuit de monding van de Maas naar de havens aan de Zuiderzee, met name naar Enkhuizen.[23] In oktober 1573 vond de slag op de Zuiderzee plaats, nadat de Watergeuzen de Zuiderzee hadden geblokkeerd zodat de Spanjaarden vanuit Amsterdam geen gebruik meer konden maken van deze doorvaarroute.

Hollandse expansie

Zie Republiek der Verenigde Nederlanden en Graafschap Holland voor de hoofdartikelen over dit onderwerp.

Aanvankelijk waren de havensteden aan de oostkust van de Zuiderzee belangrijker geweest dan die aan de westzijde. In de 16e en 17e eeuw, het tijdperk van de Nederlandse koloniën, werden echter de steden aan de westelijke oever van de Zuiderzee - zoals Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen en Medemblik - steeds belangrijker. Dit kwam onder meer omdat vanuit deze plaatsen het gemakkelijkst kon worden uitgevaren naar de Noordzee en van daaruit naar gebieden elders in de wereld. Hier werden ook handelskamers opgericht waarin de administratie van de scheepvaart werd bijgehouden. In de Gouden Eeuw voeren veel VOC-schepen via de Zuiderzee naar de Oost-Indisch Huizen in Enkhuizen, Hoorn en Amsterdam; hun route liep eerst via Texel en het Marsdiep en vervolgens zuidwaarts.[24].

De positie van de Zuiderzeesteden aan de oostwal - zoals Kampen, Staveren en Harderwijk - werd in deze periode juist zwakker, onder meer doordat er steeds meer zandbanken kwamen en zij daardoor moeilijker bereikbaar werden. Door middel van baggeren probeerden de bewoners van de oostelijk gelegen steden hun vaargeulen open te houden, maar veel succes hadden zij hierin niet.[25]

Doordat de toegang tot het IJ steeds meer verzandde, moesten Hollandse schepen die naar Oost-Indië voeren vaak lange tijd voor het eiland Pampus (dat was gelegen in het Buiten-IJ) blijven wachten. Om hieraan een eind te maken werd in de 18e eeuw veel gebruik gemaakt van scheepskamelen.

19e - 20e eeuw

Visserij

Tussen de Napoleontische tijd en het midden van de 19e eeuw werd de visserij op de Zuiderzee nog belangrijker dan voorheen. In Volendam, Marken, Huizen, Bunschoten-Spakenburg, Harderwijk, Urk en Vollenhove werd vanaf de eerste helft van de 19e eeuw steeds meer gevist, in Enkhuizen en Hoorn groeiden de vissersvloten niet meer.[26]

Uiteindelijk bleek de visserij van de Zuiderzee voor Nederland belangrijker dan die van de Noordzee. In de periode 1825-1836 werd er in de Zuiderzee veel haring gevangen, na 1820 ook steeds meer ansjovis. In 1850 was het aantal grote schepen dat de Zuiderzee bevoer met ca. 60% gegroeid ten opzichte van een halve eeuw daarvoor. Gedurende de eerste veertig jaar daarna verdubbelde het aantal schepen nog eens. Een deel van de gevangen vis kon nu ook naar Duitsland en Frankrijk worden geëxporteerd dankzij nieuwe vervoersmogelijkheden en het gebruik van ijs voor koeling.[27] In deze periode verschenen ook de eerste echte belangenverenigingen voor Zuiderzeevissers. Iets eerder waren deze er al voor de vissers aan de Noordzeekust. Waarschijnlijk bestond er voor 1868 op Urk al een vereniging "Hulp en Steun" voor de vissers aldaar.[28]. De visserij van de Noordzee werd gesubsidieerd, omdat het vissen daar vanwege de hogere export uiteindelijk meer kapitaalvoordeel opleverde.

Rond 1900 was de Zuiderzeevisserij op haar hoogtepunt. Er werd actief gevist met zo'n 3000 platbodems, meest botters. op haring, ansjovis, paling, bot en garnalen. Op Wieringen en in Friesland werd ook gevist met aken.[29] Om in en rondom De Knar garnalen te vangen gebruikten de Volendammers kwakken ("garrenkwakken"). Wanneer de zee bevroren was werd een speciale techniek ingezet, het botkloppen. Belangrijke havenplaatsen waren onder meer Amsterdam, Elburg en Enkhuizen. Tussen 1902 en 1912 zakte de vangst echter enorm in. In deze periode werd de Vereeniging tot Bevordering van de Belangen der Zuiderzee-Visscherij opgericht, die onder meer lobbyde voor een wettelijk verbod op het vissen met kuilen, een belangrijke oorzaak van oneerlijke concurrentie.[30]

Kanalen

Om de doorgang voor de schepen verder te vereenvoudigen werd onder Willem I begonnen met de aanleg van een kanaal dat vanaf Durgerdam door Waterland en Marken zou moeten lopen. Toen in 1824 het Noordhollandsch Kanaal en ten slotte in 1875 het Noordzeekanaal werden geopend, waren de problemen echter al op alternatieve wijze opgelost.[31] Met de voltooiing van het Noodzeekanaal was de Zuiderzee voor Amsterdam strategisch vrijwel overbodig geworden.[32]

Overstromingen

Een keerzijde waren nog altijd de vrij frequente overstromingen, waarbij niet zelden veel slachtoffers vielen. Met name het eiland Schokland werd geregeld getroffen door het woeste zeewater. Er werden hier telkens stukken land weggeslagen waardoor het eiland gaandeweg kleiner werd. Tijdens de stormvloed van 1825 waarbij het Kinselmeer werd vergroot raakte Schokland geheel overspoeld. Er vielen 13 doden en veel gebouwen werden verwoest. Niet lang daarna werd Schokland geheel ontruimd.[33]

Inpoldering

Plan Lely met de Afsluitdijk en droogleggingen
Overstroming in Schellingwoude tijdens de watersnood van 1916

1848-1918: plannen voor droogmaling

Het plan om de Zuiderzee helemaal of gedeeltelijk in te polderen was al in de zeventiende eeuw geopperd door Hendrik Stevin, die voorstelde om de zeestraten tussen Noord-Holland, de Waddeneilanden en Groningen met dijken af te sluiten en de overgebleven waterplas droog te malen, waardoor de veiligheid zou toenemen en er veel landbouwgrond zou worden gewonnen. Ook de Waddeneilanden zouden hierdoor met elkaar en met het vasteland worden verbonden.[34] Technisch gezien was dit toen echter allemaal nog verre van uitvoerbaar.[35]

In de loop van de negentiende eeuw, toen de technologie snel vooruitging, kreeg dit plan een concretere vorm.[36] Voor de internationale handelsvaart was de Zuiderzee toen al niet meer zo belangrijk. Inpoldering paste ook in het vooruitgangsgeloof van het tijdperk van de industriële revolutie. Het project zou veel nieuwe landbouwgrond opleveren en zou de immer bedreigde kustlijn met ruim 250 kilometer inkorten. Dat laatste was van groot belang, omdat de Zuiderzee bekendstond als een woeste zee, die vaak voor overstromingen zorgde in het steeds dichter bevolkte Nederland.

In 1848 waren Jakob Kloppenburg en Pieter Faddegon de eersten die met een concreet plan voor droogmaking kwamen. Een jaar later kwam waterstaatsingenieur B.P.G. van Diggelen met een soortgelijk plan.[34] Ook waterbouwkundig ingenieur Thomas Joannes Stieltjes sr. kwam in 1867 met een uitwerking van het voorstel om een nieuwe Nederlandse provincie te creëren door een deel van de Zuiderzee droog te malen.[37]

In 1886 richtten enkele notabelen de Zuiderzeevereniging op, die moest onderzoeken of drooglegging haalbaar was. Ir. Cornelis Lely trad in 1886 als ingenieur bij deze vereniging in dienst. Hij ontwierp in 1891 het eerste plan voor de afsluiting van de Zuiderzee. In 1892 adviseerde een staatscommissie om tot uitvoering van het Plan-Lely over te gaan.[38]. Tegen de plannen voor inpoldering werd onder meer heftig geprotesteerd door de vissers uit onder meer Enkhuizen, Hoorn, Stavoren, Urk en Volendam, die hun bron van inkomsten daardoor zagen verdwijnen. Dit was een belangrijke reden dat er nog enige tijd werd geaarzeld.[38] In 1913, toen Lely inmiddels voor de derde maal minister van Waterstaat was, werd inpoldering opgenomen in het regeringsprogramma ondanks de protesten vanuit de visserijsector.

Uiteindelijk werd na de stormvloed van 1916, waarbij meer dan 50 doden vielen en grote delen van Nederland onder water kwamen te staan, definitief besloten de Zuiderzee af te sluiten. Dit was uiteraard omwille van de veiligheid, maar ook omdat er door de Eerste Wereldoorlog een voedseltekort was ontstaan. De behoefte aan nieuwe landbouwgrond was zodoende nog verder toegenomen.[39] Twee jaar later ging het parlement akkoord, waarna de Zuiderzeewet werd aangenomen.

1920-1968: realisatie Zuiderzeewerken

De Zuiderzeewerken
Bioscoopjournaal uitgezonden op 30 mei 1932, waarin verslag wordt gedaan van het dichten van de laatste opening van de Afsluitdijk.

In juni 1920 werd het eerste deel van de Zuiderzeewerken aanbesteed: de aanleg van de 2,5 kilometer lange Amsteldiepdijk van Noord-Holland naar het eiland Wieringen. Vier jaar later was deze dijk voltooid. Bij dat project werd nuttige ervaring opgedaan die later van pas kwam bij de aanleg van de Afsluitdijk.

De volgende waterkering die moest worden aangelegd liep van Den Oever tot het Friese dorp Zurich, en dit werd de Afsluitdijk.[40] Met de aanleg hiervan werd in januari 1927 begonnen.

Tijdens de Olympische Zomerspelen 1928 in Amsterdam werd de Zuiderzee nog gebruikt voor het zeilen.[41]

In augustus 1930 werd de Wieringermeerpolder drooggelegd als enige Zuiderzeepolder. Dit gebeurde nog vóór de afsluiting van de zee, omdat er veel vraag was naar landbouwgrond. Op 28 mei 1932 werd de Vlieter gesloten, waarmee de Afsluitdijk helemaal klaar was. Na het gereedkomen van de Afsluitdijk werd het water dat binnendijks was komen te liggen omgedoopt tot IJsselmeer, naar de rivier de IJssel, die erin uitmondt.

De afsluiting had grote gevolgen voor de visserij en de natuur. Na de voltooiing van de Afsluitdijk veranderde de voormalige zee in een meer. Het voorheen zoute water werd geleidelijk aan steeds zoeter door het water dat de IJssel aanvoerde. De spuisluizen in de Afsluitdijk zorgden er verder voor dat overtollig en zout water naar de Waddenzee verdween. [42] Binnen 1,5 jaar was het water al helemaal verzoet. Dit betekende echter wel de nekslag voor de duizenden vissers die eerder op de Zuiderzee hun boterham verdienden. De haring, bot en ansjovis hielden nog slechts enkele jaren stand. De bruinvis en de gewone zeehond waren al eerder verdwenen. Alleen de paling, snoekbaars en spiering konden standhouden in het zoete water. Alle vissershavens aan de voormalige Zuiderzee verdwenen echter, met uitzondering van Urk.[43]Veel vissers maakten gebruik van de Zuiderzeesteunwet[44] en vroegen een uitkering aan. Anderen werden bijvoorbeeld pluimveehouder of boer. Ook vishandelaren, zeilmakers en scheepbouwers werden werkloos.

Tussen 1936 en 1968 werd gewerkt aan het droogmalen van de IJsselmeerpolders (Noordoostpolder, Oostelijk Flevoland en Zuidelijk Flevoland, gezamenlijk de huidige provincie Flevoland).

Aanvankelijk waren er plannen om nog meer land in te polderen. Zo werd in 1976 nog dwars door het IJsselmeer de Houtribdijk aangelegd in verband met de geplande inpoldering van de Markerwaard, die al deel had uitgemaakt van het Plan-Lely. Deze polder is er nooit gekomen vanwege financiële redenen en toenemend verzet tegen verdere aantasting van het gebied rond de voormalige Zuiderzee.

Huidige situatie

Satellietfoto van de Afsluitdijk, die de Zuiderzee veranderde in het IJsselmeer

Het huidige IJsselmeer is ongeveer half zo groot als de oorspronkelijke zee. Het andere deel van de voormalige Zuiderzee is door de inpolderingen land geworden. In het oostelijk en zuidoostelijke deel zijn drie polders aangelegd. Deze vormen gezamenlijk de huidige provincie Flevoland. Het IJsselmeer is met de aanleg van de Houtribdijk in 1976 opgesplitst in twee delen. Het zuidelijke gedeelte wordt sindsdien Markermeer genoemd, naar het voormalige eiland Marken dat hierin ligt.

Paling blijft een belangrijke bron van inkomsten voor de vissers, al klagen deze wel over de sterke toename van aalscholvers die zich ook met de vis voeden.

Het huidige IJsselmeer, de randmeren en Flevoland bieden woon-, werk- en recreatiemogelijkheden en er is "nieuwe natuur" ontstaan zoals de Oostvaardersplassen in Zuidelijk Flevoland en de Harderhoek in Oostelijk Flevoland.

Voormalige Zuiderzeekust

De voormalige kustlijn van de Zuiderzee kan nog gevolgd worden via de 400 kilometer lange Zuiderzeefietsroute. In Enkhuizen bevindt zich het Zuiderzeemuseum, waar naast voorwerpen uit de geschiedenis van de Zuiderzeecultuur ook een museumdorp is gebouwd met huizen uit diverse plaatsen rond de Zuiderzee.

Vroegere Zuiderzeeplaatsen

Zie Lijst van plaatsen aan of in de voormalige Zuiderzee voor het hoofdartikel over dit onderwerp.

Voormalige eilanden in de Zuiderzee

Marken, een van de voormalige Zuiderzee-eilanden, tegenwoordig een schiereiland in het Markermeer

Van de vijf eilanden die ten zuiden van de latere Afsluitdijk in de Zuiderzee lagen bestaat alleen het voor Amsterdam liggende Pampus nog als een echt eiland. Ten noorden daarvan ligt Marken, dat sinds de aanleg van een dam in 1957 feitelijk een schiereiland is. Wieringen is door de Wieringermeerpolder onderdeel geworden van het vasteland. Er zijn plannen geweest om het oorspronkelijke eiland weer los van het land te maken door middel van de aanleg van het Wieringerrandmeer tussen het Amstelmeer en het IJsselmeer. Dit project werd in 2010 afgeblazen.[45] Schokland en Urk zijn ten slotte opgegaan in de Noordoostpolder.[46]

In sommige bronnen wordt er ook nog over het eiland Villa gesproken in de Zuiderzee. Door de steeds grotere wordende Zuiderzee werd Nagele eerst een eiland voordat het helemaal opging in de Zuiderzee.

Herinnering aan de Zuiderzee

Varia

Gedurende de Franse tijd was Nederland korte tijd onderverdeeld in departementen zoals die ook in Frankrijk bestaan. Een van deze departementen, het Département du Zuyderzée - grofweg overeenkomend met de provincies Noord-Holland en Utrecht - was vernoemd naar de Zuiderzee.

Zie ook

Externe links

Zie de categorie Zuiderzee van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.