Naar inhoud springen

Faillissement

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Bankroet)
Een gesloten filiaal van V&D in Utrecht nadat de winkelketen eind 2015 failliet is verklaard

Het faillissement is een gerechtelijk beslag op het gehele vermogen van een rechtspersoon of natuurlijk persoon die langdurig niet meer in staat is aan zijn/haar financiële verplichtingen te voldoen, het is een zware juridische maatregel die wordt opgelegd ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers in het algemeen belang van een geordend rechtsverkeer. De (rechts-)persoon die failliet wordt verklaard heet failliet, andere termen voor het wettelijke begrip faillissement zijn bankroet, insolventie en pleite.

Met het uitspreken van een faillissement stelt de rechtbank een curator aan die de boedel moet gaan beheren en afwikkelen. De taak van de curator is zoveel mogelijk de openstaande vorderingen te innen en goederen te gelde te maken om de opbrengst te kunnen verdelen onder de schuldeisers. Heeft een rechtspersoon schulden maar nauwelijks of geen baten, kan het zijn dat geen vereffening volgt maar de rechtspersoon van rechtswege onmiddellijk ophoudt te bestaan.

Een faillissement kan gezien worden als een collectieve verhaalprocedure.

De term bankroet is afkomstig van het Italiaanse 'banca rotta' ('de bank is gebroken'). Handelaren deden zaken aan een soort tafel of toonbank (van waaruit via metonymie de benaming "bank" voor een financiële instelling is ontstaan), die stukgeslagen werd wanneer de handelaar zijn schulden niet meer kon betalen. Faillissement is afkomstig van het Franse 'faillir', dat 'mislukken' of 'falen' betekent.

In de late middeleeuwen werd in de Lage Landen bij een banqueroet de schuldenaar vaak opgesloten, om de persoon te straffen voor het onzorgvuldige beheer en om familie of vrienden te dwingen zijn verplichtingen na te komen. Elders in Europa konden voortvluchtige ‘bankroetiers’ aan de galg eindigen. In de florerende industriestad en havenstad Antwerpen werd in 1518 een Insolvente Boedelskamer bij de rechtbank opgericht, speciaal om mensen en bedrijven met hoge schulden te ondersteunen bij de afwikkeling. In Amsterdam werd het voorbeeld in de 17e eeuw gevolgd, toen er in de stad veel financiële tegenslag was als gevolg van een teruglopende markt. In 1643 werd een speciale rechtbank opgericht om de schepenen te ontlasten, de Desolate Boedelskamer. Deze was gevestigd in het stadhuis, het huidige Paleis op de Dam. Een bekende failliet uit die tijd was de kunstschilder Rembrandt van Rijn.[1][2]

Crediteuren zagen al snel dat ze er baat bij konden hebben als een zaak ordentelijk door de Boedelskamer werd opgelost. Door het objectief en transparant beschikbaar stellen van informatie aan alle crediteuren, kon het gebrek aan vertrouwen in de insolvente schuldenaar worden hersteld.

Internationale regelingen

[bewerken | brontekst bewerken]

In een aantal landen bestaan er juridische alternatieven voor het faillissement. Hoewel deze verordeningen veel met elkaar gemeen hebben bestaan er ook verschillen. In Europees verband heeft men enige eenvormigheid betracht middels de Europese Insolventieverordening, maar deze laat nationale wetgeving onverlet en dient met name ter voorkoming van competentie-geschillen bij internationale faillissementen. Vooral op de volgende punten verschillen regelingen nog weleens van elkaar:

  • De voorwaarden voor inwerkingtreding van de regeling. In Nederland is deze bijvoorbeeld 'opgehouden te hebben met betalen', maar in andere landen is een negatief eigen vermogen voldoende. Een liquidatie- of vereffeningsprocedure ingaan of eindigen met een negatief eigen vermogen leidt overigens doorgaans zonder meer tot faillissement, tenzij de aandeelhouder bereid is de vennootschap te ondersteunen.
  • De vraag wie faillissement mag of moet aanvragen. Soms geschiedt dit op verzoek van een of meer crediteuren, maar in sommige landen moet de vennootschap zelf of het bestuur onder bepaalde voorwaarden faillissement aanvragen. Verliezen laten oplopen zonder faillissement aan te vragen kan een reden zijn voor bestuurdersaansprakelijkheid of kan gelden als misdrijf.
  • De vermogensbestanddelen en vorderingen die onder het faillissement vallen (pand- en hypotheekrechten, eigendomsvoorbehouden, etc.), alsmede de posities van eventuele bevoorrechte schuldeisers.
  • Eventuele verplichtingen van crediteuren. Soms zijn zij verplicht te blijven leveren aan de failliet, ook als er nog een vordering openstaat waarvan niet zeker is of die wel voldaan wordt.
  • Is de procedure gericht op liquidatie, sanering of herstructurering?
  • Eventuele instrumenten tegen faillissementsfraude;
  • De positie van aandeelhouders;
  • Een mogelijkheid tot schuldsanering en het verkrijgen van een 'schone lei' voor een natuurlijk persoon;
  • Het al dan niet herleven van schulden na faillissement;
  • Aansprakelijkheid van directeuren en andere personen die invloed hebben of hadden op het beleid bij faillissement van een vennootschap.

Het Anglosaksisch Model gaat over het algemeen sterk uit van continuïteit en faillissementen zijn daar ook vooral herstructureringsprocedures. Ook voor een individu zijn de gevolgen doorgaans relatief licht en kan hij of zij na de afhandeling met een schone lei beginnen, zij het met een sterk verslechterde creditrating. In de continentaal-Europese landen die het Rijnlands en Scandinavisch model volgen ligt dit anders: faillissementen zijn vooral verhaals- en liquidatieprocedures die erop gericht zijn schuldeisers zo veel mogelijk van hun vordering uit te betalen.

In 1989-1990 procedeerde de Nederlandse journalist Willem Oltmans samen met de Surinaamse oud-minister André Haakmat tot aan de Hoge Raad wegens een door hem gewenste faillietverklaring van de Republiek Suriname vanwege een hem verschuldigde betaling van 72.500 gulden voor werkzaamheden ten behoeve van de regering van Desi Bouterse. De rechtbank Den Haag achtte de door Suriname betwiste vordering te gering om het gewenste faillissement te kunnen uitspreken.[3][4][5][6] De civiele kamer van de Hoge Raad oordeelde dat een vreemde staat niet failliet kan worden verklaard. Dat zou volkenrechtelijk een onaanvaardbare inbreuk opleveren op de souvereiniteit van de betreffende staat.[7]