• trots
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘voorzetsel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1615 [1]
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘fierheid, hoogmoed’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1562 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen trots trotser trotst
verbogen trotse trotsere trotste
partitief trots trotsers -

trots

  1. erg blij met wat men (bereikt) heeft
     In 1989 nam Henriroux de zaak over. 'We zijn trots op onze geschiedenis, maar proberen altijd vooruit te denken', zegt hij. Henriroux opende een hotel en een tweede restaurant waar je goed kunt eten tegen redelijke prijzen.[2]
     De zelfverzekerde toon in haar stem maakte mij op dat moment de trotste vader van de wereld, maar zou zij ook trots op mij zijn? Ik betwijfelde het.[3]
  2. vervuld van eigen grootheid
    • Jullie moeten ons, trotse Grieken, lenen zonder voorwaarden op te leggen (en of we ooit terugbetalen, moeten jullie maar afwachten 
  3. (pejoratief) verwaand, hoogmoedig, hovaardig, hooghartig

trots

  1. ondanks.
enkelvoud meervoud
naamwoord trots -
verkleinwoord - -

de trotsm

  1. denken dat men beter is dan anderen
  2. het gevoel dat men wil pronken met wat men heeft of doet
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. 1,0 1,1 "trots" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2.   Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be