ISO 639-3
kur
bestand
  • Koer·disch
enkelvoud meervoud
naamwoord Koerdisch -
verkleinwoord - -

het Koerdischo

  1. (taal) een taal die door de Koerden gesproken wordt
    • Onze vriend sprak tot onze verbazing goed Koerdisch. 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen Koerdisch Koerdischer
verbogen Koerdische Koerdischere
partitief Koerdisch Koerdischers -

Koerdisch

  1. betreffende Koerdistan of het Koerdisch
    • Ik heb een Koerdische vriend.