• ora·tor
enkelvoud meervoud
naamwoord orator oratoren
orators
verkleinwoord oratortje oratortjes

de oratorm

  1. redenaar
77 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
orator orators

orator

  1. redenaar, orator.


  • Afgeleid van orare ("het woord voeren") met het achtervoegsel -tor.

ōrātor m

  1. redenaar
  2. woordvoerder, onderhandelaar.