• ver·bin·ding
  • Naamwoord van handeling van verbinden met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud meervoud
naamwoord verbinding verbindingen
verkleinwoord verbindinkje verbindinkjes

de verbindingv

  1. iets verbinden of samenvoegen; iets dat twee of meer afzonderlijke delen verbindt
  2. (scheikunde) een chemische stof die bestaat uit twee of meer scheikundig elementen, het gaat hierbij om een stof met andere eigenschappen dan de elementen waar het uit is samengesteld
  3. (communicatie) een mogelijkheid een bepaalde plek te bereiken
    • Hij hing de telefoon op toen de verbinding verbroken werd. 
     Zwart was hij door het roet van de hel. En natuurlijk moest hij zich door de schoorsteen ( de oudste offerplaats èn de verbinding van de geestenwereld met die der mensen ) laten zakken, om de cadeautjes bij de kinderschoenen te leggen.[1]
  4. (verkeer) aansluiting op een ander vervoermiddel of lijn
    • Die buslijn is maar een slechte verbinding. 
  1. [1] connectie
  2. [2] stof, product, composietmateriaal
  3. [3] connectie
  4. [4] aansluiting, lijn
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 14
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
naamwoord verbinding verbindings

verbinding

  1. verbinding