Zone voor taxi's
  • zo·ne
enkelvoud meervoud
naamwoord zone zones
zonen
verkleinwoord zonetje zonetjes

de zonev / m

  1. bepaald gebied dat is afgebakend van aangrenzend gebied
    • De zone achter de auto was afgezet. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]


zone

  1. zone


enkelvoud meervoud
zone zones

zone

  1. zone
  2. gebied


  • van Latijn zona [1]
  • [2] verwijzing naar de "zone non aedificandi", het ringvormige gebied rondom Parijs waar in de 19e eeuw een bouwverbod gold om het schootsveld van de vestingwerken open te houden[2]

zone v

  1. zone
  2. (spreektaal) buitenwijk van een grote stad met meestal miserabele woonomstandigheden
    «C'est la zone, ton quartier.»
    Wat is die wijk van jou toch triest. [3]

zone

  1. (spreektaal) miserabel, ellendig
    «J’ai troqué mon cuir un peu zone contre une paire de docksides.»
    Ik heb mijn nogal armzalig jack geruild tegen een paar bootschoenen. [3]