Naar inhoud springen

generositeit

Uit WikiWoordenboek
  • ge·ne·ro·si·teit
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘edelmoedigheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
  • afgeleid van genereus met het achtervoegsel -iteit [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord generositeit generositeiten
verkleinwoord

de generositeitv [3]

  1. op een gulle manier de rijkdom die je hebt delen met anderen
    • Van een straffe bedrijfsvoering is nooit sprake geweest. Hij erkent het volmondig. Dat werkt niet in het studentenmilieu waarin hij z'n cliëntèle zoekt. "Enige generositeit hoort daarbij. Ik weet niet of het een verdienste is dat ik niet altijd goed op de portemonnee heb gelet. [4] 
    • Het British Museum in Londen is sinds kort als een van de weinige musea ter wereld - en het enige in het Verenigd Koninkrijk - eigenaar van honderd etsen van Picasso. Het gaat om een aantal van de belangrijkste tekeningen van de schilder en beeldend kunstenaar. En dat kon, zo schrijft The Guardian, dankzij de generositeit van een Londense bankier. [5] 
    • Onze regio is doordrenkt van Europa. Europa zit in de busbanen die onze steden verbinden, in het onderwijs dat onze kinderen krijgen en in de bedrijven die ons werk verschaffen. Brussel spint draden tussen gemeenschappen, bevordert duurzaamheid en stimuleert culturele diversiteit. Dit lijkt bijna een reclametekst, maar wat wil je: de Europese generositeit kent geen grenzen. Twente en de Achterhoek ontvangen jaarlijks miljoenen aan subsidies. Geld dat geruisloos in het goede leven wordt gestort. [6] 
    • Amerika is een land van enorme tegenstellingen. De spreekwoordelijke oppervlakkigheid wordt op veel plekken weersproken door kennis en kunde van een ongelooflijk hoog niveau. Zo extreem conservatief enerzijds en links politiek-correct anderzijds vind je het bijna nergens. En puissante rijkdom staat tegenover schrijnende armoede. Je kunt kritisch zijn over het gebrek aan sociale voorzieningen. Maar daar staan een generositeit en hulpvaardigheid tegenover die je met stomheid slaat. [7] 
93 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[8]