Naar inhoud springen

zaad

Uit WikiWoordenboek
  • zaad
  • In de betekenis van ‘kiem, teelvocht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord zaad zaden
verkleinwoord zaadje zaadjes

het zaado

  1. (plantkunde), (landbouw) bevruchte kiem waaruit een nieuwe plant van dezelfde soort groeit
  2. (dierkunde) zaadcellen uit de mannelijke geslachtsorganen van een mens of een dier
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]